Door Gé Bom
Mijn fascinatie voor woestijnen heb ik te danken aan Kuifje. Als kind las ik niets liever dan de albums De krab met de gulden scharen, De sigaren van de farao en Het zwarte goud. Daar kwamen nogal wat woestijnscènes in voor. Eindeloze, fraai glooiende zandvlaktes, waarin Kuifje en Kapitein Haddock – elkaar ondersteunend, met geknoopte zakdoekjes op hun hoofd te gen de brandende zon – dwalen door ‘het land van de eeuwigdurende dorst’. De dorre hitte steeg van de pagina’s op.
Pas twintig jaar later belandde ik zelf in zo’n woestijn. Als journalist reisde ik met huisgenoot P. veel door wat toen nog de Sovjet-Unie heette. Zo kwamen we in de schilderachtigste landen terecht, net als Kuifje en Kapitein Haddock: echte Kuifje-landen als Oezbekistan, Kirgizië en Tadzjikistan, met woestijnen zover het oog reikt.
De gladde, goudgele glooiende zandvlaktes uit het stripverhaal bleken in werkelijkheid een stuk slordiger en smoezeliger. Maar de dorre hitte was écht, net als de gefermenteerde kamelenmelk die we te drinken kregen, en de schattige kindertjes die overal om ons heen dromden. Er kwam daar zelden een westerling, dus we hadden veel bekijks. In Turkmenistan, een ook weer bloedhete, zanderige oliestaat in Centraal-Azië, kregen we zelfs wel héél veel bekijks. De Turkmeense regering had begrepen dat er een ‘Hollandse journalistieke delegatie’ was gearriveerd in de hoofdstad Asjchabad; een mooie gelegenheid om Turkmenistan nu eens internationaal op de kaart te zetten als gastvrij, vriendelijk en gelukkig land. We werden in een glanzend zwarte
limousine rondgereden, getrakteerd op fantastische diners en overladen met geschenken. “En vanmiddag mogen jullie de president interviewen”, zei onze chauffeur trots. Daar waren we wel even stil van. De president?!
Hadden ze ons verward met The New York Times of zo? Maar goed, zo’n kans laat je niet liggen. Ook de president was een type uit een stripverhaal.
Een grote, brede despoot die overal in het land standbeelden van zichzelf liet neerzetten, vaak nog van goud ook. Zijn volk was nu eenmaal dol op hem, vertelde hij, want hij gaf ze gratis gas, licht, water en zout (!).
Er hing dreigend een enorme zweep boven zijn bureau, maar tegen ons was hij poeslief. De inhoud van het interview ben ik vergeten, maar ten afscheid kregen we een horloge van hem, met zijn beeltenis op de wijzerplaat.
Die avond, na wéér zo’n uitgebreid diner, zetten we in ons hotel de tv aan en zagen onszelf op het scherm.
Wij, de Hollandse delegatie, waren het eerste item op het Turkmeense journaal! Met open mond keken we toe.
De volgende ochtend werd het Turkmeense ochtendblad onder onze deur doorgeschoven. Daar, op een enorme foto, stonden wij. Levensgroot, elk aan één kant van die grijnzende president. Pal op de voorpagina. We barstten in lachen uit. We hadden het stripverhaal ingehaald: wij waren zélf Kuifje en kapitein Haddock geworden.
Bron: Libelle 33-2018
