
door Roger Klaassen (met dank aan Samy Herskowicz)
Je leest niet vaak een interview met Nick Rodwell, de man achter Moulinsart. Het financieel-economische blad ‘Trends Tendances’ had de eer een dubbelinterview te doen met Nick Rodwell en Philippe Geluck, maker van de in België en Frankrijk razend populaire strip ‘Le Chat’. Onderwerp: hoe om te gaan met een culturele erfenis. Hieronder zal ik in stappen door het interview gaan. Gek genoeg kan ik de naam van de interviewer niet vinden…
Het interview begint met een aardige anekdote van Philippe Geluck. Hij vertelt dat hij zijn karakter ‘Le Chat’ voor het eerst tekende op de avond van 3 maart 1983 – op het moment dat Hergé stierf in een ziekenhuis in Brussel. Een aardige anekdote voor jou, maar niet voor Hergé, zo voegt Rodwell fijntjes toe.
Geluck en Rodwell kennen elkaar al enige tijd. Geluck begrijpt wel waarom Rodwell zo vaak een slechte pers heeft: terwijl hijzelf kan doen wat hij wil met zijn figuur ‘Le Chat’, als geestelijke vader, wordt Rodwell toch vaak gezien als een indringer in de wereld van Kuifje. Volgt een discussie rond de omschrijving ‘weduwe van Hergé’ als het gaat om Fanny Rodwell – ik herinner me dat ik in mijn tijd als redacteur van Sapristi ook vaak door Moulinsart werd gevraagd om die term aan te passen.
Rodwell begon zijn werk als beheerder van Hergé’s erfgoed in 1990. Geluck geeft toe dat hij Rodwells optreden in het begin als onnodig streng zag, maar dat hij inmiddels inziet dat het nodig was om orde te scheppen in de chaos van licenties en producten met de beeltenis van Kuifje.
Rodwell vertelt dat hij in de pers vaak werd aangevallen, en dat hij daarom geen interviews meer geeft en zijn media-optredens tot het absolute minimum beperkt. En sindsdien lijkt hij ook welwillender te worden tegemoet getreden.
Over een eventuele uitgave van ‘Kuifje en de Thermozéro’ is Rodwell duidelijk: geen sprake van. De actie van Benoît Mouchart, uitgever bij Casterman, om Fanny te bewegen toestemming te geven voor een album vindt hij belachelijk: het project komt er niet omdat Hergé zelf het project stopgezet heeft.
De Kuifje-winkel in Shanghai (waar wij ook aandacht aan hebben besteed) kreeg weinig aandacht in de pers. Rodwell geeft aan dat de winkel zich nog in een testfase bevindt en dat de officiële opening pas in april plaatsvindt. Geluck vindt dat Rodwell wel meer aandacht had mogen besteden aan die winkel, omdat Kuifje (en daarmee Rodwell) toch ook gezien kan worden als een ambassadeur van België. Rodwell kondigt een online-winkel aan in China. Volgens hem ligt in China een grote toekomst: van de tussen 3 en 4 miljoen Kuifje-albums die Casterman jaarlijks nog verkoopt, zijn er maar liefst 1,5 miljoen in de Chinese taal.
Geluck vertelt dat hij niet wil dat iemand na zijn dood zijn stripserie zal voortzetten, maar hij vindt het wel goed als er nieuwe animatieseries van worden gemaakt. Ook vindt hij het prima dat er parodieën en hommages verschijnen. Dat er nog albums van de Smurfen of van Suske en Wiske zijn verschenen na de dood van hun maker vindt hij iets anders: deze tekenaars werkten met flinke studio’s – net als Hergé, voegt hij daar aan toe. Geluck zou het ook leuk vinden als andere tekenaars albums van ‘Le Chat’ zouden maken in hun eigen stijl. Dat zou Geluck ook een mooie optie vinden voor Kuifje, al begrijpt hij dat Rodwell het hiermee oneens is.
En dat klopt: Rodwell is hier faliekant tegen. Hij vergelijkt Kuifje met de Bijbel, met iets heiligs waar je vanaf blijft. Geluck werpt tegen dat de Kuifje uit de Spielberg-films toch ook een interpretatie is, en geen ‘pure Hergé’. Rodwell stelt hier dat Hergé in contact was met Spielberg, dat Spielberg zes weken na het overlijden Fanny ontmoette en dat de film dus in wezen het afronden was van iets wat toestemming van Hergé had. Waarna Rodwell toegeeft dat de film hem niet helemaal is bevallen: het eerste tweederde van de film was prima, gebaseerd op de scenario’s van de Kuifje-albums, maar het derde deel stond hem en Fanny tegen: te weinig Hergé en te veel Spielberg. Over een vervolg kan Rodwell niet meer zeggen dan dat Peter Jackson heeft toegezegd het te maken, maar er is geen datum.
Het gesprek gaat dan over de tijd na 2053, wanneer Kuifje in het ‘publieke domein’ komt – de auteursrechten verlopen en iedereen kan dan doen wat hij wil met de figuur van Kuifje. Geluck vindt daarom dat Moulinsart nu al toestemming zou moeten geven om bijvoorbeeld Tardi zijn versie van Kuifje te laten maken: na 2053 mag iedereen het, maar dan is Tardi al 107 jaar! Rodwell geeft hier toe dat hij zich slechts achter zijn vrouw opstelt, die Hergé’s wens, dat niemand Kuifjes mag maken na zijn dood, hoog wil houden.
Volgt een discussie over een ‘Geluck-museum’, die ik hier even oversla. Rodwell is vooral geïnteresseerd in de procedure en de financiering ervan.
Het gesprek dat volgt gaan in op de situatie dat Fanny en/of Nick Rodwell overlijden. Wie wordt dan rechthebbende? Rodwell wil er niet op ingaan (hij noemt het hypercompliqué), maar Geluck daagt hem uit: stel dat hij en Fanny tegelijkertijd overlijden (bij een vliegtuigongeval), wie is dan de rechthebbende? Rodwell antwoordt dat dat dan de familie van Fanny zal zijn. In het geval dat Fanny eerst overlijdt, zal Nick Rodwell dan rechthebbende worden? Rodwell zegt dat dat niet noodzakelijkerwijs het geval is. Ondanks veel aandringen, wil Rodwell niet ingaan op constructies met stichtingen en dergelijke – hij zegt dat hij en Fanny in het heden leven en hier niet over nadenken – hetgeen zowel Geluck als de interviewer niet willen geloven (en ik ook niet). Uiteindelijk geeft Rodwell toe dat er iets is geregeld – maar niet wat of hoe.
In het geval dat Nick het eerst overlijdt, biedt Geluck aan om dan met Fanny te trouwen en dat hij het werk van Hergé goed zal beschermen.
